Op 24 mei 2011 bezoek ik deze begraafplaats voor de tweede keer.
Ik rijd naar het veld dat het verst vandaan ligt van waar ik de eerst keer was. En ontdek meteen dat de begraafplaats wel groot is maar niet zó groot als ik eerst dacht.
Vier velden. Enkele kasten met urnen.
Ik stap uit en word meteen aangevallen door vliegen. Ik wuif ze weg, bekijk graven, maak foto´s en zie uit mijn ooghoek dat rechts verderop (ik benader het veld van links boven) een terreinknecht vol toewijding twee vierkante meters gras staat aan te harken – uit *zijn* ooghoek kijkend naar *mij*.
Ik neem me voor het veld vanuit links te benaderen en dan voordat ik bij hem ben terug te lopen. Tenzij hij me eerder aanspreekt (daartoe bereid ik een tekstje voor).
Verder lopend wordt het met de vliegen steeds erger.
Is het mijn anti-zon-spray, vraag ik me af. Tot ik een dode vos zie liggen. Dicht bij de stenen. Op nog geen 40 meter van de schoffelaar. Die zijn werktijd dus écht beter kan besteden dan te loeren naar mij.
Dan: een begrafenis. Zodat ik me uit de voeten maak.
Maar misschien nog even – ander veld – de graven die ik vorig keer bezocht?
De kindergraven. En -enkele stappen op een veld daar weer naast- nog een aantal graven.
Indrukken, indrukken.
De service is al snel voorbij.
Het personeel ruimt op. “Have a nice one!” roept men elkaar toe.
Interessant altijd, die mengeling van leven en dood op een begraafplaats.
De roadrunner die ik hier de vorige keer steeds zag, zie ik dit keer niet.
Vermoedelijk vond hij dat er té veel leven was.
Laat wat van je horen